Visie
Huiswerk is en blijft belangrijk, zowel voor leerkrachten als ouders.
Lezen zien wij als een dagelijkse activiteit, net als het memoriseren van hoofdrekenen. In de 3de graad is het belangrijk
dagelijks Frans in te oefenen.
Met ons huiswerk beogen we de volgende doelstellingen:
→ Een brug creëren tussen school en thuis. De ouders krijgen een zicht op de leerinhouden die in de klas behandeld worden. Ouders kunnen zaken rapporteren aan de leerkracht. Zo wordt huiswerk een nuttig communicatiemiddel.
→ Huiswerk biedt kansen tot het inoefenen van de geziene leerstof in de klas.
→ Huiswerk is veel meer dan reproduceren. Het dient ook om vaardigheden en attitudes te ontwikkelen. Daarom kan huiswerk ook een open opdracht of een voorbereidende taak inhouden: opzoekwerk, iets meebrengen, het nieuws volgen, een creatieve verwerking, … Bij deze taken wordt de diversiteit van de leerlingen aangewend als een bron voor leren van en aan elkaar.
→ Via het maken van huiswerk leren onze kinderen beetje bij beetje zelfstandig te werken. Kinderen leren door het huiswerk en het gebruik van de agenda plannen, organiseren, uitvoeren en controleren. Op die manier wordt er gewerkt aan ‘Leren Leren’ en bereiden we hen stap voor stap voor op het werken in het secundair onderwijs maar ook op het goed functioneren in de snel veranderende maatschappij.
Engagement vanuit het leerkrachtenteam:
→ Om alle kinderen gelijke kansen te bieden proberen wij zoveel mogelijk ‘ouderneutrale’ taken aan te bieden. Dit betekent dat de kinderen huistaken tot een goed einde kunnen brengen zonder de hulp van een volwassene.
→ Differentiatie binnen het huiswerk kan gebeuren aan de hand van individuele taken (papieren versie/digitaal via ‘Scoodle’). Er kan gewerkt worden met moet- en magtaken.
→ Als leerkrachtenteam besteden we extra aandacht aan het leren zelfstandig werken. Zelfstandig leren werken begint in de klas. Kinderen worden zo vaardiger in het zelf aanpakken van hun taak.
Huiswerk is belangrijk maar met mate. Kinderen moeten nog tijd over hebben om te spelen, te ravotten, zich op andere vlakken te ontplooien. Van essentieel belang is een goede thuis- en klascultuur waar kinderen kunnen praten over huiswerk en de zin van huiswerk leren inzien.
Afspraken binnen de school
→ Het huiswerk moet naar inhoud, vorm en hoeveelheid aangepast zijn aan de doelgroep. De opdrachten kunnen heel divers zijn: rekenopdrachten, taal, W.O., opzoekwerk, lezen, creatieve opdracht,…
Bij opzoekwerk: minstens een week op voorhand het thema / de opdracht meegeven en kinderen motiveren om ZELF op zoek te gaan.
→ We leren kinderen zelfstandig werken.
→ De tijd die nodig is om het huiswerk te maken zal uiteraard verschillen van kind tot kind. We streven naar een gemiddelde van 15 minuten per dag voor de 1ste graad, 30 minuten per dag voor de 2de graad, 45 minuten voor de 3de graad.
→ In het 1ste leerjaar wordt er huiswerk gegeven op maandag, dinsdag en donderdag. Elke dag lezen is hier zeer belangrijk!
→ Vanaf het 2de leerjaar wordt het huiswerk voor een volledige week meegegeven.
Lessen worden minstens 1 week op voorhand aangekondigd. Leerlingen van het 6de leerjaar plannen het huiswerk volledig zelfstandig.
→ Voor een vakantie wordt er geen huiswerk gegeven. Lezen en ‘automatiseren’ blijft ook tijdens vakanties aangehouden.
→ De agenda van de leerlingen werd ontworpen door de werkgroep ‘Leren Leren’, met aandacht voor de verticale doorstroming. Leerkrachten leren kinderen de agenda te gebruiken en motiveren tot ‘zelfstandig werk’. Controle door de leerkracht gebeurt dagelijks in de 1ste en de 2de graad; in de 3de graad gebeurt dit op regelmatige basis.
→ Leerkrachten verbeteren het huiswerk. Vanaf de 2de graad kan het huiswerk ook verbeterd worden aan de hand van een verbetersleutel.
→ De leerkrachten geven feedback bij de huistaken, ofwel klassikaal, ofwel individueel.
→ Als het huiswerk niet in orde is, moet het tegen de volgende dag gemaakt worden. Dit wordt steeds vermeld in de agenda. Bij geregelde problemen neemt de leerkracht contact op met de ouders.
→ Kinderen kunnen huiswerk maken in de naschoolse opvang.
Wat verwachten wij van ouders i.v.m. huiswerk?
→ We vinden het in de eerste plaats belangrijk dat ouders zorgen voor goede omstandigheden waarin het kind zijn huiswerk kan maken: een rustige werksfeer, wat ruimte, wat licht, wat warmte. Voor elk gezin betekent dit samen op zoek gaan naar wat mogelijk is.
→ We verwachten dat ouders hun kind stimuleren en aanmoedigen. Dit doen ze door iedere dag interesse te tonen voor wat het kind doet op school en ook door interesse te tonen voor het huiswerk van het kind.
Dit kan op verschillende manieren:
– als het nodig is, kan u uw kind aanmoedigen om met het huiswerk te beginnen.
– samen met het kind de opdrachten in de agenda overlopen.
– uw kind al eens de les opvragen.
– controleer of het huiswerk al of niet gemaakt is, ook als uw kind zijn huiswerk maakt op school.
– elk kind heeft graag een luisterend oor als het hardop leest.
→ De ouders handtekenen dagelijks de agenda voor gezien.
→ Het is belangrijk te onderstrepen dat het kind het huiswerk ZELFSTANDIG moet maken. We proberen steeds een opdracht te geven die het kind aankan. Fouten maken mag! De foutjes tonen aan de leerkracht welke problemen het kind nog heeft met de geziene leerstof.
Hoe ouder kinderen worden, hoe meer zelfstandigheid ze verwerven in het maken van huiswerk. Geef hen de autonomie die ze verdienen en aankunnen. Voor kinderen van een 1ste leerjaar kan het nodig zijn om toezicht te houden, zeker tijdens het lezen, maar laat kinderen van een 6de leerjaar gerust volledig de eigen verantwoordelijkheid opnemen in het plannen en uitvoeren van hun taken.
→ Probeer een zekere regelmaat in te bouwen en houd rekening met de gemiddelde tijd. Een bepaald tijdstip van de dag staat in het teken van huiswerk. Creëer op dat moment de nodige rust. Voor kinderen van het 1ste en 2de leerjaar kan het nodig zijn om zelf tijd vrij te maken om toezicht te houden tijdens het uitvoeren van de taken. In de eerste graad lezen kinderen het best onder leiding van de ouders, een oudere broer of zus, een volwassene.
→ In geval van belangrijke problemen met betrekking tot huiswerk vragen wij om zo vlug mogelijk de leerkracht te contacteren. U mag gerust een reactie noteren op het huiswerkblad of in de agenda van uw kind.
Wat verwachten wij niet van ouders i.v.m. huiswerk?
→ We verwachten niet dat u het huiswerk verbetert. Verbeteren is het werk van de leerkracht. Alleen door de fouten te analyseren zien we of uw kind de leerinhoud voldoende beheerst.
→ We verwachten niet dat grote broer of zus, papa of mama, oma of opa het huiswerk maakt.
→ We verwachten niet dat u uitleg geeft wanneer uw kind iets niet begrepen heeft. Moedig uw kinderen aan om met vragen naar de leerkracht te komen. Indien we leerinhouden op een verschillende manier gaan uitleggen maken we de situatie voor onze kinderen alleen maar moeilijker.
→ We verwachten niet dat u een slordig werkje laat overschrijven. Als leerkracht leren we meer over de vaardigheden van het kind in het zelfstandig werken indien we het eigen werk van de kinderen zien, inclusief doorhalingen, verbeteringen van het kind,…
→ We verwachten niet dat u nog extra huiswerk geeft. Een kind heeft recht op vrije tijd.
→ We verwachten niet dat u zelf nog uren met het kind bezig bent rond de leerinhouden.
Het kleine ‘ABC’ voor huiswerkbegeleiding
Afspreken
Bemoedigen
Controleren
Afspreken
→ vaste huiswerkplaats
→ vast huiswerkmoment met begin- en einduur
Bemoedigen
→ affectief: interesse tonen
→ cognitief: ondersteunen van het huiswerkproces
Controleren
→ controle of huiswerk gemaakt is
→ stimuleren tot zelfcontrole
→ controle of huiswerk haalbaar is
Huiswerktips voor ma en pa
→ Moet uw kind opsommingen of lijstjes onthouden?
► Het helpt om ze op een rapmelodie of een ander ritme op te zeggen.
► Herhalen en onthouden gaan hand in hand. Geef uw kind de raad om beter 3 keer 10 minuten te besteden aan geheugenwerk dan 1 keer 30 minuten.
→ Tips voor het maken van de schooltas
► Laat je kind altijd ‘s avonds zijn schooltas klaarmaken, als afsluiter van het huiswerk.
► Maak de schooltas eerst helemaal leeg. Zo blijven er geen spullen in zitten die het kind niet nodig heeft.
► Zorg dat de volgende dingen altijd in de schooltas zitten: schoolagenda, pennenzak,…
► Steek eten, drinken, tussendoortjes in een apart vak.
→ Over schema’s en schema’s…
Het is belangrijk dat uw kind van jongs af aan schema’s leert maken. Op die manier
► leert het zelf de leerstof bewerken en structureren
► kan het zich veel gemakkelijker concentreren
► leert het kind het onderscheid tussen hoofd- en bijzaken
Een boomschema kan van links naar rechts of van boven naar onder worden opgebouwd. De onderdelen die bij elkaar horen staan op dezelfde hoogte.
Een mindmap of een spinschema biedt heel wat mogelijkheden.
Een persoonlijke inhoudstafel = dit schema is eigenlijk een gedetailleerde inhoudstafel waarbij uw kind persoonlijke aantekeningen, pijlen,… toevoegt. Dit schema is heel eenvoudig en efficiënt.
Nuttige info voor de ouders en de leerkrachten
… Bron: Klasse voor Ouders
Leren is veel meer dan studeren
Leren. Kinderen leren altijd en overal: thuis, op school, in de jeugdbeweging, op straat, voor de televisie, achter de computer. Ze leren de dagen van de week, de hoofdsteden, de rivieren van Europa (KENNIS); ze leren lezen, onderhandelen, fietsen, met mes en vork eten, op zoek gaan naar informatie (VAARDIGHEDEN); ze leren kritisch zijn, leergierig, zelfzeker (ATTITUDES). Leren is meer dan studeren. Leren gebeurt meestal natuurlijk en is prettig. Studeren is verplicht, vaak saai en vermoeiend.
Leren moet je leren.
Lerend leven. Kennis en vaardigheden verouderen snel. Mensen moeten hun leven lang leren. Dat kan pas als je zelfstandig hebt leren leren. Wie jarenlang thuis en op school aan het handje wordt gehouden, is niet in staat om zelfstandig te leren.
Drie belangrijke factoren bepalen of je kind zelfstandig kan leren en werken:
1. Hoe het zich voelt?
2. Zijn motivatie
3. Zijn vaardigheden
1. Hoe voelt je kind zich?
Wie zich niet goed in zijn vel voelt, kan niet goed leren of werken. Kinderen die veel zorgen of problemen hebben (zwakke gezondheid, ruziënde ouders, overleden familie, gepest) of vol twijfels zitten (faalangst), hebben wel andere dingen aan het hoofd. Ze zijn zo met hun zorgen en twijfels bezig dat leren niet meer lukt. Sommige kinderen vluchten weg van hun problemen door zich supergemotiveerd op allerlei opdrachten te storten. Anderen worden onverschillig.
Hoe zorg ik ervoor dat mijn kind zich goed voelt? Enkele tips:
– Zorg thuis voor een warm en veilig nest. Maak tijd voor je kind. Luister naar zijn verhalen en ook naar de boodschap die erachter steekt.
– Laat je kind voelen dat u van hem houdt, ongeacht zijn resultaten op school.
– Besteed aandacht aan mogelijke problemen. Hou de communicatie open met de school.
– Duw je kind niet voortdurend met zijn neus op wat het (nog) niet kan. Vertel ook wat het al wel kan (of waar het goed in is). Dat verhoogt zijn zelfvertrouwen.
– Val nooit zijn persoon aan (“Je bent dom”), maar geef kritiek op zijn gedrag (“Dit heb je niet goed begrepen”, of “Je hebt het niet goed gestudeerd”).
2. Is je kind gemotiveerd?
Kinderen moeten zich niet alleen goed in hun vel voelen. Of ze wat leren en hoe ze dat doen hangt ook af van hun motivatie. Hoe staat je kind tegenover andere taken (zich zelf aankleden, vraagstukken oplossen, de bus nemen, samenwerken, fietsen)? Motivatie bepaalt niet alleen of kinderen voldoende tijd aan een opdracht besteden, maar ook of ze die tijd goed besteden. Soms staat het stoer om slechte punten te behalen. Sommige kinderen geloven niet in hun slaagkansen en beginnen er liever niet aan.
Kinderen zijn gemotiveerd als:
→ ze de opdracht belangrijk vinden. Uit pure interesse, uit leergierigheid, omdat het leuk is (intrinsieke motivatie) of om een beloning te krijgen, de beste te zijn van de klas, een straf te vermijden, veel complimentjes te krijgen (extrinsieke motivatie). Intrinsiek is natuurlijk veel beter dan extrinsiek, maar soms kan een kleine beloning ook stimuleren.
→ als ze geloven dat ze in hun taak kunnen slagen.
Hoe motiveer ik mijn kind? Enkele tips:
– Toon interesse voor de opdrachten van je kind, voor de manier waarop het problemen oplost, voor de vooruitgang die het maakt of de problemen waarmee het worstelt.
– Hou rekening met wat je kind wil. Betrek het bij keuzes die het kan maken (“Maak je die oefening nu of straks?”). Dat werkt motiverend. Wat voor ons kleine beslissingen lijken, maken voor een kind soms veel verschil.
– Belonen helpt om kinderen het juiste gedrag aan te leren. Geef een beloning niet zomaar. Geef niet te veel beloningen. Je kind leert het best omdat het leergierig is, omdat kennis leuk is. Met veel beloningen maak je dat gevoel kapot.
– Geef je kind een eerlijke kans. Kies aangepaste taken: niet te makkelijk, niet te moeilijk.
– Wees supporter en coach: een schouderklopje of complimentje geeft kinderen vleugels.
3. Wat moet je kind kunnen?
Zelfstandig leren is een vaardigheid. En dat kan je leren. Hoe pak je een taak of werkje aan? Al heel jong moeten kinderen taakjes afwerken: speelgoed opruimen, kleren opplooien, op tijd klaar zijn, drinken zonder morsen… Hier leggen ouders de basis voor het zelfvertrouwen en de motivatie van hun kind.
Hoe kan je jouw kind helpen om zelfstandig te leren werken? Leer je kind taken uit te voeren met de volgende stappen.
Vóór je kind begint
STAP 1: Wat moet ik precies doen, kennen, kunnen? Wat verwachten mama, papa, oma, de leerkracht van mij?
STAP 2: Hoe ga ik dat aanpakken? Wat doe ik eerst? Wat dan? Hoeveel tijd heb ik daarvoor nodig? Hoeveel tijd heb ik?
Tijdens het werk:
STAP 3: Ben ik goed bezig? (of begin ik de puzzel ergens anders, neem ik een ijzeren schopje, zoek ik eerst iets op van vorige les, pauzeer ik even?)
Na afloop:
STAP 4: Heb ik mijn taak juist uitgevoerd? Heb ik dat nu goed aangepakt? Kan ik het? Waar zit het nog niet goed?
Kinderen die voeling krijgen met hun eigen leerproces, die de kwaliteit van hun leren kunnen bewaken, worden vaardige leerders en probleemoplossers. Dat kunnen ze al heel jong leren.
Hoe stimuleer ik zelfstandig leren bij mijn kind? Enkele tips:
– Bouw het stappenplan in alledaagse situaties in: tafel dekken, pyjama aandoen, computerspelletjes spelen, boodschappenlijstjes opmaken. Als je kind nooit volgens een plan moet werken, zijn oplossingen of resultaten nooit moet controleren, nooit iets moet afwerken, nooit iets tegen zijn zin doet, is het bijna logisch dat het dat bij zijn schoolwerk ook niet doet.
– Wat kinderen overdag ervaren is veel belangrijker dan wat ze tijdens het huiswerk- en lessenuurtje thuis ervaren: leren volhouden, hulp gaan vragen, zelf dingen leren oplossen, geen ondoordachte beslissingen nemen.
– Laat kinderen fouten maken. Ook in hun huiswerk. Fouten zijn leerkansen. Hoe je kind zijn werk aanpakt is belangrijker dan het resultaat (de cijfers op het rapport).
– Leer kinderen hoe ze zelf een probleem kunnen aanpakken. Beantwoord een vraag met een nieuwe. Zo zet je kinderen aan om na te denken.
– Kinderen leren meestal niet uit zichzelf. Doe het stappenplan eens voor met een eigen taak (boodschappen doen in het warenhuis), doe het stappenplan ook eens samen. Kinderen nemen jouw gedrag vlug over.
– Spreek met je partner af hoe je je kind wil begeleiden in leren leren. Geef geen tegenstrijdige signalen.
Nuttige info voor de ouders en de leerkrachten
… Bron: Klasse voor Ouders
Test: Hoe leert jouw kind?
Iedereen leert anders. Liese leert het liefst al doende. Kerim zit het liefst met zijn neus in de boeken of op het internet en zoekt antwoorden op de vragen die hij zichzelf stelt. Iedereen ontwikkelt zijn favoriete leerstijl. Herken je in jouw kind een dromer, een doener, een beslisser of een denker? En hoe stimuleer je het?
Doe de leerstijlentest!
1. Je kind mag in de klas kiezen tussen groepswerkje of individueel werk.
□ Over het algemeen werkt mijn kind liefst alleen. (C/D)
□ Over het algemeen werkt mijn kind liefst met anderen samen en kiest hij/zij groepswerk. (A/B)
2. Als je kind een probleempje heeft met zijn huiswerk…
□ Komt hij/zij mij onmiddellijk om raad vragen. (A/B)
□ Kijkt hij eerst even na hoe de leerkracht dat in de klas heeft gedaan. (C/D)
3. Bij een toets of opdracht thuis of in de klas…
□ Vliegt mijn kind onmiddellijk op de eerste vraag zonder rustig na te gaan wat precies gevraagd wordt. (B/C)
□ Leest mijn kind de vraag eerst aandachtig, denkt even na en gaat dan aan de slag. (A/D)
4. Je kind krijgt zijn eerste gameboy, gsm, mp3-speler…
□ Hij/zij probeert het meteen op goed geluk uit. (B)
□ Hij/zij laat liever eerst iemand anders (vriend, broers, papa) het apparaatje opstarten en kijkt wat ermee gebeurt bij elke handeling. (A)
□ Hij/zij kiest een doelgerichte activiteit van het apparaatje (bv. sms’je versturen) en probeert dat uit door enkel die functies te gebruiken die daarvoor nodig zijn. (C)
□ Hij/zij bestudeert rustig de handleiding en gaat pas daarna aan de slag. (D)
5. De leraar heeft bewust een denkfout op bord gezet.
□ Mijn kind heeft met de leraar meegedacht en ontdekt de fout van zodra die op het bord komt. (D)
□ Mijn kind is er als de kippen bij om de leraar attent te maken op de fout. (B)
□ Mijn kind volgt zorgvuldig de denkstappen van de leraar, maar komt de fout niet spontaan op het spoor. (A)
□ Mijn kind zal de fout pas ontdekken op het ogenblik dat hij de kans krijgt alle informatie die op het bord staat nog eens zorgvuldig bij zichzelf te overlopen. (C)
6. De leerlingen mogen zelf hun opdracht kiezen. Welke taak kiest jouw kind tijdens een groepswerk over roken?
□ Bekijk de televisiereportage over de negatieve gevolgen van roken. (A)
□ Maak een lijstje van redenen waarom mensen roken. (D)
□ Maak een interview van een kettingroker. (C)
□ Breng het rookgedrag van een familielid in kaart. (B)
7. Je kind heeft op school geleerd hoe een kompas werkt.
□ Thuis maakt hij/zij een kompas na. (B/C)
□ Je kind legt je uit hoe zo’n kompas werkt. (A/D)
8. Vreemde taal
□ Als mijn kind een andere taal wil praten, durft hij niks te zeggen totdat hij weet dat alles juist is. (C/D)
□ Mijn kind durft elke vreemde taal aan zolang het allemaal maar niet correct moet zijn. Klinkt het niet dan botst het. (A/B).
Tel de A’s, B’s, C’s en D’s op die je achteraan vindt bij je aangekruiste uitspraken. Je hebt van alles wat verzameld. Elk kind combineert immers verschillende leerstijlen. Bijna niemand is een zuivere dromer, doener, denker of beslisser. De meeste kinderen hebben wat van alles, met een lichte voorkeur voor één van de vier benaderingen. Dat is maar goed ook, want er bestaat geen ‘juiste’ leerstijl. Maar welke overweegt?
□ A’s (DROMER) – □ B’s (DOENER) – □ C’s (BESLISSER) – □ D’s (DENKER)
Hoe stimuleer je je kind?
1. Mijn kind is een dromer
De dromer kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen.
Een dromer leeft het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen. Sommige dromers twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. Door zijn fantasie en inleving legt de dromer snel verbanden tussen verschillende situaties. Dromers maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig.
→ Bedenk samen voorbeeldjes bij de leerstof. Zo leert je kind het best.
→ Leg geen limiet of tijdsduur op: dromers hebben er een hekel aan.
→ Moedig dromers aan: dan leren ze beter en liever.
→ Bedenk samen oplossingen. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Geef hem tijd om dat te doen.
→ De dromer kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. Lukt iets niet dadelijk, doe het dan eens voor.
2. Mijn kind is een doener
De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij horen. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich makkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. Hij zoekt vaak zelf nieuwe (leer)situaties op, maar neemt soms onnodige risico’s. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij over tot actie zonder na te denken. Het is voor een doener niet altijd makkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden.
→ Sfeer en menselijk contact zijn belangrijk. Misschien leert hij beter aan de keukentafel? Of in de living? Zoek de beste leeromgeving. Doe af en toe een stukje leerstof samen.
→ Zorg voor veel afwisseling. Laat hem niet aan een stuk door hetzelfde studeren. Plan niet: vandaag aardrijkskunde en morgen Frans. Plan wel: vandaag een half uur aardrijkskunde en een half uur Frans. En morgen weer.
→ Rem een doener op tijd af. Geef snelle feedback als hij zonder nadenken te werk gaat: “Heb je dat wel goed gelezen?”, “Kijk eens goed wat ze vragen?” Geef tips.
→ Help hoofd- en bijzaken te onderscheiden. Dat kan de doener niet zo goed. Bedenk samen een systeempje met kleurtjes of onderstrepen.
→ Geef de nodige tijd en ruimte om dingen uit te proberen.
3. Mijn kind is een beslisser
De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Maar soms weet hij niet wat aangevangen als er zich plots een kronkel voordoet. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert. Een beslisser is veeleer gericht op taken dan op mensen. Bij geklets wordt hij ongeduldig.
→ Help je kind de rode draad te vinden in de leerstof.
→ Bedenk vragen en problemen bij de leerstof. Geef je kind de kans om met eigen oplossingen te experimenteren.
→ Laat hem zelfstandig problemen oplossen, maar geef aanwijzingen en raad.
→ Zorg voor voorbeelden uit de praktijk, het leven van elke dag.
→ Maak duidelijk waarom hij dat nu allemaal moet leren. Wat doet hij daarmee in het leven. Nu of later.
4. Mijn kind is een denker
De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij kijkt vooral naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze leren het best uit boeken en voordrachten: die zijn duidelijk en logisch opgebouwd. Ze leggen graag een relatie met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid of wanorde. Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms staan ze niet echt met de voeten op de grond en komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten.
→ Een denker weet graag waarom hij iets leert. Vertel het.
→ Zorg voor orde en rust in de studeerkamer. Een denker werkt graag alleen.
→ Geef denkers de tijd en de kansen om zelf het hoe, wat en waarom te ontdekken. Laat hem zelf zoeken op internet, bijvoorbeeld.
→ Bemoei je niet te veel. Denkers ervaren dat snel als bemoeienis, een inperking van hun ambities.
→ Een denker heeft uitdagingen (complexe vraagstukken) nodig: altijd dezelfde stof verveelt snel. Help hem ándere, meer uitdagende vraagjes te stellen bij de leerstof
Het huiswerkbeleid kwam tot stand na
→ afname huiswerkenquête voor de leerkrachten – schooljaar 2010-2011
→ afname huiswerkenquête voor de ouders – januari 2012
→ een infoavond voor ouders en leerkrachten onder leiding van de heer J. De Wandel – oktober 2012.
Bij het uitschrijven van onze visie, verwachtingen, afspraken hebben wij dan ook rekening gehouden met bovenstaande resultaten.